Personen
Meester Guus Philipse
Bij zijn afscheid in 1962 werd erop gewezen dat de meester in de 43 jaren dat hij hier les gaf, iedere dag op en neer van Boxmeer naar St. Anthonis fietste; de laatste jaren gebruikte hij een bromfiets. Op die manier heeft hij in totaal 260.000 kilometer afgelegd; hij fietste dus zes keer de aarde rond om zijn pensioen te bereiken!In die jaren hing op voorschrift van de Inspectie een lesrooster in elk leslokaal. Iedere onderwijzer was verplicht zich hieraan nauwgezet te houden. Maar meester Philipse hield niet van geschiedenisles geven. Kwam het misschien door de zeer oude geschiedenisboekjes die de leerlingen voor zich kregen? Het waren totaal versleten kleine boekjes, met allemaal losse blaadjes die aan alle randen als het ware aangevreten waren door de muizen, zo zagen ze er uit. In ieder geval gebeurde het vaak genoeg dat de meester tijdens de geschiedenisles de leerlingen opdracht gaf de boekjes open op de bank te leggen, allemaal op dezelfde bladzijde. Voor wanneer er eens iemand onverwachts binnen zou komen. Dan pakte hij een of ander leesboek en begon voor te lezen. Dat kon hij heel goed, de klas luisterde ademloos naar b.v. “De bergtocht van Nonni en Manni”. De geschiedenisles vloog voorbij. Er is nooit inspectie geweest tijdens die lessen.
Gymnastieklessen
Die werden gegeven door de meester bij wie je in de klas zat. Altijd op de speelplaats tussen school en raadhuis. Of daar toen ook al zo hard gewerkt werd, is niet bekend, wel stonden er bijna altijd een paar mensen (en er werkten er toen maar een paar!) de atletische verrichtingen van de jongens gade te slaan. Die waren navenant. De les begon met in een rij achter elkaar te lopen langs de randen van de speelplaats. Dat moest in de maat gebeuren. Als de meester floot of een commando riep, moest je met tweeën gaan lopen. Dan soms midden over de speelplaats en aan het eind één tweetal links af, het andere rechtsaf. Zo kwam je dan aan de andere kant bij elkaar uit, dan klonk het bevel:”Met vieren door het midden.” Dan liep je als een peloton soldaten, waarbij het zaak was elk gelid mooi gelijk te houden; de meester hield er soms een stok bij om alles mooi gelijk te houden. Dan was voor hem de oefening perfect.
Soms moesten we ook de 'Driepas' doen. Je liep dan ook met tweeën of met vieren naast elkaar. Op commando moest je dan je linkerbeen zover mogelijk naar voren strekken, dan weer intrekken, vervolgens het been naar achteren gooien, weer bijtrekken om vervolgens hetzelfde te doen met het andere been. Het was pas dan een geslaagde oefening voor de meester als alles helemaal gelijk ging. Dit onderdeel trok altijd het meeste bekijks door de raadhuisramen. In mijn latere leven moest ik altijd hieraan terugdenken als ik op tv de paradepassen zag van Russische of Oost-Duitse soldaten.
Het mooiste onderdeel van de gymles waren de laatste minuten; we mochten dan een spel doen. B.v. “Schipper, mag ik overvaren?” “Vos, kom uit je hol” e.a. Een heel enkele keer een balspel, maar vanwege het gevaar dat er ruiten zouden sneuvelen aan weerskanten, gebeurde dit maar heel sporadisch.
Tijdens de oorlog
In de hoogste klassen moest er toen Duits geleerd worden. We kregen Duitse leerboeken.
Natuurlijk had niemand daar enige zin in. Maar het moest.
Een keer hebben we de boeken van de hele klas verstopt in een grote kachel (het was zomer, dus die kachel brandde niet). Toen meester Dekkers de boeken uit de kast wilde pakken, waren ze weg. Hij werd radeloos en boos, want hij vermoedde terecht dat iemand hem dat geflikt had. Uiteindelijk heeft hij ze na schooltijd in de kachel gevonden. Dit voorval en het feit dat we geen Duits wilden leren, heeft hij waarschijnlijk besproken met de Inspectrice van het Onderwijs, Mevrouw Op de Coul. Ze kwam namelijk enkele dagen later in onze klas. Mevrouw Op de Coul was een uniek mens. Ze sprak heel langzaam en duidelijk met afgebeten zinnetjes. We kregen van haar een hele speech te horen. “Jullie moeten Duits leren, als ware Nederlanders,” zei ze telkens.
Toen zei ze ook dat we de gang van zaken goed moesten bijhouden, wat de oorlog betrof, waarop Jan Reijnen spontaan door de klas riep: ”Van de krant daar kun je tegenwoordig ook niks meer op aan!” Waarop mevrouw antwoordde: ”Daar heb je gelijk in jongen, daar heb je gelijk in hoor.” Intussen hield meester Dekkers zijn hart vast, want hij wist maar al te goed, hoe spontaan Jan Reijnen soms voor de dag kon komen. Maar gelukkig voor de meester, hield Jan het bij die ene opmerking.
Soms moesten we luchtalarm oefenen. Meester Dekkers liep op een onverwacht ogenblik met de bel de gang in, belde lang en duidelijk. Dat was luchtalarm, wisten we. We moesten dan zo snel mogelijk onder de banken kruipen. Nu was dat sneller gezegd dan gedaan. Die tweepersoonsbanken waren ondingen om er onder te kruipen. Opzij zat een soort ijzeren afrastering, net boven de grond zat een plank waarop je tijdens de les je voeten op kon plaatsen en onder het werkblad zat nog een plank, zodat iedereen een 'kastje' had om boeken en schriften en het schooletui te bewaren. Er was dus weinig plaats om je daar snel in te wurmen. Eindelijk zat je daar met z'n tweeën. Maar we hadden wel de grootste lol.
Wat die schoolbanken betrof: ze waren bedoeld voor twee leerlingen naast elkaar. In het midden zat een inktpotje, dat open en dicht geschoven kon worden. Want alle kinderen schreven met een kroontjespen die in de inkt gedoopt moest worden. Nu gebeurde het wel eens dat er 'sacharientjes', kleine tabletjes, in zo 'n inktpot werden gestopt door kwaadwillende belhamels. Gevolg: de inkt begon te bruisen waardoor de inkt over de rand van het inktpotje borrelde en langs het potje beneden in het 'kastje' kwam. Daar had je dan alle kans dat boeken en schriften vol inkt kwamen te zitten of dat de inkt zelfs op de vloer druppelde.
In de hoogste klas, klas zeven, moesten jongens vaak klaargestoomd worden om op het seminarie aangenomen te worden. Want de ouders, en zeker ook pastoor van Delft, vonden het een eer als hun zoon voor priester ging studeren. Zo waren er een keer in klas zeven twee jongens die volgens de pastoor en de ouders naar de Paters van Stevensbeek zouden gaan voor de priesteropleiding. Maar helaas, hun taalvaardigheid was niet zo bijster en in rekenen waren ze ronduit slecht. “Leer ze rekenen, meester, ”zei de pastoor. Meester Dekkers nam zich voor aan dit verzoek voor 100% te voldoen. Per slot van rekening was in die tijd de pastoor ook voorzitter van het schoolbestuur!
Wat gebeurde?
De meester gaf de klas een hele week aan één stuk door rekenen. De hele klas! Allerlei soorten sommen die je maar kon bedenken, de borden stonden de hele dag vol opgaven en de oudste rekenboekjes werden uit de kast gehaald. Ik moest daar vaak nog aan denken als ik die twee betreffende studenten door het dorp zag gaan, want net als zovelen, kwamen ook zij na enkele jaren terug uit Stevensbeek. Dat was zeker geen schande, maar zo'n week rekenen vergeet je nooit.
Jac. van Kempen