Verhalen
Het Oelbroek of Sint Teunis
HET OELBROECK OF ST.TEUNIS Uit het Antoniusklokjenr. 03 dd. 10 februari 1984 (door J. van Goch)Uit het boek "In de Peel voor duizend jaar" vertelt A.F.van Beurden. Het OELBROECK, in de Maasgouw gelegen, niet ver van Cuijck, waar de Noormannen met hun drakenschepen bij hoog water landden en de burcht plunderden, was een gehucht van blokhuizen en hutten, verscholen in de bosschen van het lage, waterige broekland.
De bisschop Lambertus had hier het heidensche volk gekerstend en het dorp toen Sint Teunis genoemd, zooals men het ten huidigen dage nog heet. In de negende eeuw heette het nog meest Oelbroeck. De huizen, welker daken bijna tot aan den grond reikten, lagen in een wijden kring om de kapel, gewijd aan den heiligen Abt Eremiet St.Antonis. Middenin bij de kapel woonde ook de Cureit of de geestelijke leider van het gehucht.
De wanden der woningen waren gemaakt van bepleisterd vlechtwerk tusschen ruw bekapte stijlen en balken. De venstertjes waren met geölied papier beplakt; de lage deur was dicht, maar met een gevlochten lederen riempje kon men de klink lichten en binnentreden. 's Nachts werd ze met een balk gesloten. Midden in den haard brandde het vuur. De rook werd opgevangen door een grooten, houten trechter, die tot boven het dak omhoog liep. Ter zijde, iets hooger, vlak onder het dak, lagen de slaapplaatsen. Zelfgemaakte, driepootige stoeltjes, een klaptafel, eenige voetschemels, een groote truw of kist, vormden het huisgereede.
Het volk kon lezen, noch schrijven. Gebeden, gezangen, geschiedenissen en verhalen werden bewaard door overlevering. Keizer Karels wetten waren hier nog niet tot uitvoering gekomen. De Cureit onderwees wel enkele jongelieden naar clercken wijze in den zang, in het lezen en schrijven, maar dat was nog niet lang geschied. Wel was zijne komst een geluk voor Oelbroeck. Hij had de boeren geleerd den kostelijken, blauwen kei te leeren gebruiken, die men ter Westzijde van de Peelgraaf onder de oppervlakte vond. Daarvan maakte men nu sterke oelen of potten, harde plavuizen voor den haard en tichelsteenen, zooals men die aan de torens en dwingers der steden gebruikte.
Ook had hij hen voorgehouden, hoe schadelijk het was het land zoo lang met koren, eve en haver te bezaaien, zonder mesten, tot het niets meer opbracht. De Cureit voerde het drieslagstelsel in, het eerste jaar winterkoren, het tweede jaar zomervruchten en het derde jaar rusten. Dat voorkwam geheele uitputting der landerijen.
De Oelbroeckers, ook wel Bruekers genaamd met die van Wadenrode, Ploe en Haeps, waren bij de Maaslanders van Brackel, Bogen, Mheer, Sambeek en Beke niet zoo hoog in aanzien. Want zij hadden niet de groote, vette weiden, waarop de Maas telken jare eene laag slib achterliet. De Bruekers moesten hun vee in de lagere, algemeene broekgronden drijven, waar bentgras, heide, jonge elzen en berken hoofdzaak waren. Paarden bezaten ze niet en bij den oproep voor den heerban, verschenen de weerplichtigen slechts met hun zeis aan een ruwen steel geklonken en met hun boog en pijlen. De besten hadden een glavie, door den dorpsmid ineengehamerd, terwijl zij enkelen ijzeren knodsen aan den gordel droegen.
Wel waren de Bruekers evengoed vrije mannen geworden als alle andere Maasgouwers, maar door de ligging van het land zoo vlak aan de Peel ver van alles af, was er weinig aan de toestand veranderd. Men had nu wel eigen haard en bezit. Eens in ’t jaar verscheen de tollenaar van den Graaf, die te Cuyck op het sterke slot zetelde, om schot en lot of belasting per hoofd in ontvangst te nemen.
In anderen zin was men ook vooruitgegaan. De schepenen des dorps hadden ‘t recht om onder de oude linde de bank te spannen, als de zon op het hoogste stond. Daar stelden zij hun wijsdommen samen, waarnaar gericht moest worden, onder bijzitten der twee Schepenen van Mheer, het hoofddorp aan de Maas. Van ‘t bestaan der steden Nieuwmegen, Gelder, Xanten en Cleve, die reeds van den Romertijd bestonden bemerkte men in Oelbroek niet veel. Enkele bewoners bezocht en de vrije markten wel, maar men bemoeide zich heel weinig met de Oostelijk gelegen Maasdorpen. Met de Westelijk van het dorp gelegen Peel, het onbekende geheimzinnige, grenzelooze moeras, des te meer.